Tijdens zijn bezoek aan de Galapagos eilanden heeft Charles Darwin (1809-1882) een grote variëteit aan vinken en schildpadden aangetroffen. Dat bracht hem op de gedachte dat de huidige soorten zijn voortgekomen uit vroegere soorten door een geleidelijk proces, namelijk natuurlijke selectie. In 1859 publiceerde Darwin zijn ideeën in het boek "The origin of species by means of natural selection".
Darwin was een excellente wetenschapper en waarnemer … voor zijn tijd. Wat Darwin echter had waargenomen was genetische variabiliteit: Een geleidelijke verandering resulterend in variëteiten, rassen binnen de grenzen van de soort, als gevolg van de variatie in de genenpool en de toevallige rangschikking van allelen bij het ontstaan van de voortplantingscellen. Maar op deze manier wordt een reptiel nooit een zoogdier. De veranderstappen zijn daarvoor te klein: de diverse vinken waren allemaal vinken en de schildpadden waren schildpadden. Verder reikte zijn waarneming niet. De rest van zijn idee is interpretatie en constructie. En daar is het bij gebleven tot de dag van vandaag.
Dat deze variabiliteit bestaat (vaak micro-evolutie genoemd), is een bewezen feit. De genetische basis daarvan is door Gregor Mendel blootgelegd. Onze erfelijke eigenschappen zitten in onze genen. Door natuurlijke selectie onder invloed van omgevingsfactoren of bewust fokken, zullen bepaalde kenmerken oververtegenwoordigd of juist uitgeselecteerd worden. Maar dat proces resulteert nooit in een toename aan variatie, zoals Darwin voorstelt, maar een verarming van de variatie aan genen en op lange termijn in degeneratie.
Bij het fokken van honden kunnen we dit waarnemen. Zo zijn er hondenrassen met veel te korte poten. Die korte pootjes zijn in feite een erfelijke afwijking. Rashonden lopen dan ook vaak mank. Als door inteelt de genenpool te smal is geworden, wordt de “soort” met uitsterven bedreigd. In de natuur zou zo’n ras het uiteindelijk afleggen tegen meer fittere soortgenoten.
Een ander voorbeeld uit de natuur van een gedegenereerde kattensoort is de cheeta. Cheeta's lijken genetisch heel erg op elkaar, omdat de populatie te klein geworden is. Dit vergroot het risico voor inteelt en uitsterven.
Er is bij variabiliteit overigens geen sprake van evolutie in de zin zoals Darwin het bedoeld heeft. Er ontstaan in dat proces namelijk helemaal geen nieuwe genen. Als er al een "nieuw" gen ontstaat door mutatie, dan is dat altijd een verzwakking of een nutteloze verandering van een bestaand gen. Diverse aangeboren ziekten zijn het gevolg van defecte genen.
Darwin trok echter de voorbarige conclusie dat de levensvormen zich voortdurend ontwikkelen naar hogere levensvormen: veranderlijkheid (vaak macro-evolutie genoemd). Zijn idee was dat door voortdurende kleine genetische veranderingen, een lagere soort zich kan ontwikkelen tot een hogere en er kenmerken ontstaan die niet in de oorspronkelijke soort zaten: er ontstaat een compleet nieuwe soort. Deze genetische veranderingen over grenzen van de soort heen, zijn uiteindelijke zo groot dat er een niet overbrugbare stap ontstaat, bijvoorbeeld vis naar vogel, waardoor er een nieuwe soort ontstaat. Voor deze grootschalige veranderlijkheid is echter nooit enig wetenschappelijk bewijs geleverd. Het is slechts interpretatie van mensen die, net als Darwin, problemen hebben met de optie Schepper.
Darwin zag de valkuil, want hij was echt niet op zijn achterhoofd gevallen. Zo schreef hij in zijn zelf gefabriceerde bijbel: “Waarom vinden wij niet talrijke tussenvormen in elke geologische periode? Waarom ontbreekt in elke fossielenverzameling het afdoende bewijs dat de tussenvormen langzaam en geleidelijk ontstaan zijn? Dit bewijs vinden wij niet en dat is het voornaamste bezwaar dat men tegen deze theorie kan hebben.
Dit is tot op heden de grootste frustratie van evolutionisten. Het ontbreken van de missing link tussen aap en mens was voor een aantal "wetenschappers" de aanleiding om dan maar zelf de gaten in de fossielenverzameling op te vullen. De meest bekende hiervan is het Piltdown fossiel, welke in 1912 werd geconstrueerd. Na de Tweede Wereldoorlog werd echter ontdekt dat het hier ging om een schedel van een mens met een kaak van een aap.
Een andere aapmens, die bij elkaar werd gefantaseerd, is de Nebraska-mens (Hesperopithecus), "ontdekt" door de Amerikaanse paleontoloog Dr. H.F. Osborn. Het enige botdeeltje, dat hij had opgegraven was een tand. Daarmee construeerde hij het hele individu! Het bleek jaren later om een tand van een bekende soort te gaan: een wild varken.
Andersom komt ook voor. Mensenrassen worden onterecht als aapmensen beschouwd. Zo werd lange tijd verondersteld dat de Neanderthaler een aapmens was. Inmiddels is men tot de slotsom gekomen dat we hier met een zuiver mensenras te maken hebben, net zoals bijvoorbeeld het Pygmeeënras is ontstaan uit inteelt, zoals nu blijkt, van korte mensen, die uit hun stam werden uitgestoten.
Bioloog Prof. Dr. Bruinsma merkte over missing links op: Op een paleontologencongres in 1981 in de VS stelde het hoofd van de rijkste fossielencollectie ter wereld, die in het British Museum in Londen, dr. Colin Patterson, zijn collega's openlijk de vraag of er iemand was die één, slechts één echte tussenvorm gevonden had; het bleef doodstil. Na verloop van tijd merkte een van de aanwezigen in de zaal op : 'it ought not to be taught in highschool' (het zou niet op de middelbare scholen onderwezen mogen worden). De meest befaamde paleontoloog, dr. Stephen Gould van de Havard University, die dit probleem 'the trade secret of paleontology' (de geheime verkoopstunt van de paleontoloog) noemt, stelt als oplossing voor dat zulke tussenvormen slechts heel kort in een klein deel van de populatie zouden zijn voorgekomen en dus niet gevonden kunnen worden. Vanuit dit standpunt zou het weliswaar logisch zijn om het zoeken naar missing links op te geven, maar dat zou onwetenschappelijk zijn. Het is wetenschap bedrijven zonder bewijsmateriaal te verzamelen. Daarmee verliest een wetenschappelijke theorie zijn status en wordt ze een dogma, een geloofsartikel. Het alternatief is het aanvaarden dat die tussenvormen er nooit zijn geweest1.
Evolutionisten blijven echter zoeken naar missing links en ze zullen er alles aan doen om fossielen als zodanig te determineren, want zonder tussenvormen verliest hun theorie haar “bewijzen” en wordt ze een dogma, en dat is elke evolutionist een fikse doorn in het vlees.
De meest belangrijke organische moleculen zijn aminozuren. Aminozuren zijn onderdelen van eiwitmoleculen en daarmee onderdelen van alle levende organismen, planten en dieren. Ook buiten organismen komen we aminozuren in de natuur tegen. Evolutionisten veronderstellen dat in een "oersoep" aminozuren zijn ontstaan. Uit aminozuren vervolgens eiwitten en daarna het voor het leven zo noodzakelijke DNA, die eencelligen opnamen in hun celstructuren.
Een bewijs hiervoor leek het experiment van Stanley Miller en Harold Urey2 te zijn. In 1953 deden deze student en zijn begeleider het volgende inmiddels zeer bekend experiment: Zij hebben in een laboratorium de vermeende atmosfeer van de vroegere aarde nagebootst. Vervolgens werd dat gasmengsel verwarmd en blootgesteld aan elektrische ontladingen, die bliksem moesten voorstellen. Het resultaat was dat er wat organische verbindingen en aminozuren werden gevormd, maar geen RNA of DNA. De aminozuren waren bovendien zowel rechts- als linksdraaiend, terwijl in levenseiwitten uitsluitend linksdraaiende aminozuren voorkomen. De meeste stoffen, die werden gevormd tijdens het experiment waren ongeschikt als bouwstenen voor het leven. De evolutionaire overgang van aminozuren naar eiwitten is met dit experiment niet gedemonstreerd, toch voerde men jarenlang dit experiment aan als “bewijs”.
Tegenwoordig is men van mening dat Miller en Urey een totaal verkeerde inschatting hebben gemaakt van de atmosfeer van de vermeende jonge aarde. Als men het experiment over zou doen met gassen, waarvan men tegenwoordig denkt dat die aanwezig waren boven de oersoep, dan zouden er heel andere verbindingen worden gevormd, zoals cyanide en formaldehyde, organische moleculen die zeer giftig zijn voor bijna elke vorm van leven dan ook. Bepaald niet de voedingsbodem voor het ontstaan van leven.
De meest eenvoudige bacterie heeft ca. 583.000 baseparen in het DNA (Mycoplasma genitalium). Vanaf 2010 is men in high tech laboratoria inderdaad aan het experimenteren met het klonen van Mycoplasma DNA3. Maar dat is iets anders dan te stellen dat DNA in de natuur vanzelf kan ontstaan.
Het menselijk DNA bestaat uit ca. 3 miljard basenparen, dus 6 miljard basismoleculen, die coderen voor 30.000 genen van gemiddeld 10.000 basenparen. Als men wiskunde en kansberekening op de naturalistische toeval loslaat, dan komt men tot de wetenschappelijke conclusie dat het menselijk genoom niet volgens deze weg gevormd kan zijn, want het zou betekenen dat er 3-4,5 miljard jaar lang gemiddeld 2 trefzekere mutaties moeten hebben plaatsgevonden, jaar na jaar na jaar en dat de evolutie gedurende al die era door mutatie verkregen kenmerken moet hebben “opgespaard”, omdat het voorinzicht had dat het die kenmerken nodig zou hebben. Dit kan niet, want evolutie heeft geen wijsheid achteraf, inzicht of voorinzicht4. Het 2% genoomverschil met de chimpansee – dat is 120 miljoen basen in het DNA – zou zich dan zelfs nog sneller moeten hebben ontwikkeld: 8-15 voltreffers per jaar, een supersonische mutatiesnelheid! Dat is geen toeval meer, maar een wonder. Maar evolutie doet niet aan wonderen5.
Evolutie op celniveau presenteert ons met nog grotere problemen: Theoretisch bioloog Dr. H. van Waesberghe omschrijft in Intermediair een aantal problemen van de evolutie van de cel: Hoe men het ook wendt of keert, ons probleem is niet hoe het eerste biomolecuul ontstond, maar hoe de eerste cel ontstond. Terecht bekritiseren biologen, die te weinig van de cel afweten, de pure biochemici... In de oersoep is DNA gedurende de miljoenen jaren niet houdbaar, als dit niet door een membraan beschermd wordt. De levensduur van onbeschermd DNA is te schatten in uren, hooguit dagen. Tegenwoordig zoekt men meer naar het ontstaan van enkelstrengig RNA dan van dubbelstrengig DNA. Naakt RNA is echter even kwetsbaar voor destructieve milieu-invloeden als naakt DNA. Juist de miljoenen jaren, die het darwinistisch scenario toejuicht, zijn voor het RNA en DNA fataal. Er bestaan naar schatting 2000 enzymen. Hoewel elke cel met minder rondkomt, is het toevallig ontstaan van zoveel enzymen op de juiste plaats, op de juiste tijd en in de juiste hoeveelheid niet geloofwaardig. Enzym en substraat passen op elkaar zoals de sleutel in het slot en de vinger in de handschoen... Bovendien is toeval geen verklaring, maar juist het ontbreken van een natuurwetenschappelijke verklaring... Op grond van deze en soortgelijke bezwaren hebben vakgenoten geen belangstelling meer voor het oersoepmodel, dat op de middelbare scholen echter nog steeds wordt onderwezen ... Volgens Yockey hebben wij geen flauw vermoeden hoe het leven is ontstaan, en het zou eerlijk zijn om dit te bekennen tegenover de financiers van wetenschappelijk onderzoek en tegenover het grote publiek6. Hoogleraar Han Zuilhof zegt hierover in een interview naar aanleiding van zijn oratie in het Nederlands Dagblad: In veel leerboeken staat eigenlijk dat we wel zo ongeveer weten hoe het leven is ontstaan. Maar dat weten we niet. De stelligheid waarmee dat facet van de evolutietheorie als feit wordt gepresenteerd, vooral in schoolboeken, is misplaatst. Ik maak wel eens een vergelijking met het alfabet. We kennen het alfabet als we het van a tot z kunnen opzeggen en gebruiken. Iemand die alleen de eerste drie letters kan opzeggen, weet ongeveer evenveel van het alfabet als een wetenschapper van het ontstaan van het leven. We weten heel weinig. Maar middelbare scholieren en studenten krijgen te horen dat we het wel weten7.
In 2008 kon Richard Dawkins, Darwins Rothwiler, niet anders dan zijn collega-wetenschappers gelijk geven. “Geen enkele wetenschapper weet hoe leven is ontstaan, ook al zeggen ze van wel8.” Hij weet het ook niet. Hij gelooft dat hij het weet … Hij noemt zichzelf de evangelist van het atheïsme en dat is het: Richard Dawkins hangt een geloof aan. Dat is prachtig, want het betekent dat geloof in een Schepper recht van spreken heeft. Dat in dat paradigma sprake is van interpretatie, is niet afwijkend ten opzichte van de evolutietheorie. In feite zijn er meer en hardere feiten voor schepping. Voor wie wil horen en zien.
(Voor dit artikel heb ik een bewerking gemaakt van het artikel: http://www.morgenster.org/evolutie.htm)