Archaeopteryx, aparte soort of tussenschakel?
De Archaeopteryx wordt in veel wetenschappelijke boeken opgevoerd als HET onweerlegbare bewijs van de evolutietheorie. Maar wat is het eigenlijk? Een vogel, een reptiel of geen van beiden? Wetenschappers zijn het niet met elkaar eens en hun evolutionaire bewijs is flinterdun.
Sinds zijn ontdekking in 1861 heeft de
Archaeopteryx lithographica veel stof doen opwaaien. De ontdekking is een grote ondersteuning geweest voor Darwins evolutietheorie, maar omdat het fossiel kenmerken heeft van een vogel, een reptiel en een gevleugelde dinosaurus, twijfelen wetenschappers over waar ze het moeten plaatsen in de opeenvolging van fossielen, die de overgang zou moeten aantonen van reptielen naar vogels.
Vogeldeskundigen beschouwen het dier als een vogelachtige met ongewone eigenschappen en reptielachtige kenmerken, maar zeggen dat het niet van de dinosauriërs afstamt.
De vogelachtige kenmerken zijn o.a. een gevorkte sleutelbeen, de anatomie van vingers en een schaambot, holle botten en modern lijkende veren. De bouw van de hersenen van de
Archaeopteryx zou veel gelijkenis vertonen met die van vogels, maar dezelfde bouw heeft men ook gevonden bij gevleugelde reptielen. Ook de holle botten leveren geen afdoende bewijs dat de
Archaeopteryx kon vliegen, omdat sommige soorten van vogelfamilie van de
Bucerotidae - neushoornvogels, ondanks grote holten in hun botten, slechte vliegers zijn.
Paleontologen daarentegen zien meer gelijkenissen met dinosauriërs en zeggen dat de
Archaeopteryx een directe link is tussen gevleugelde dinosauriërs en vogels. De
Archaeopteryx zou volgens hen een dinosaurus zijn met gevederde vleugels.
Of het dier kon vliegen, blijft echter onderwerp van heftig debat. Onderzoek van de anatomische kenmerken als symmetrie en bouw van de vleugels en de grootte van de borstspieren leveren geen duidelijke bewijzen op. Toch houden de meeste wetenschappers zich vast aan de bewering dat de aanwezigheid van gevederde vleugels bewijs genoeg is om te stellen dat het dier kon vliegen.
We moeten echter niet vergeten dat de
Archaeopteryx een mozaïek is van vogel- en reptielkenmerken en dat het hebben van goed ontwikkelde, modern uitziende vleugels niet voldoende is om de evolutionaire veranderingen te verklaren. Er blijven dus veel vragen onopgelost.
Wat was er bijvoorbeeld tussen de
Archaeopteryx en zijn vleugel- en vederloze voorouders? Die tussenstap is nooit gevonden.
De ontwikkeling van de mogelijkheid om te vliegen vraagt bij reptielen zoveel complexe fysiologische en morfologische veranderingen dat het evolutionair gezien onmogelijk is dat die tegelijkertijd ontstaan. Bovendien zijn reptielen exothermisch – hun lichaamstemperatuur past zich aan aan die van de omgeving. Vogels kunnen niet anders dan endothermisch zijn – zij regelen hun lichaamstemperatuur zelf - omdat zij anders niet voldoende energie zouden kunnen genereren om te vliegen (vliegen kost enorm veel energie!).
Veren zouden tegelijkertijd moeten zijn ontstaan met de structuren die hen sturen zodat ze bruikbaar zijn. Het is niet logisch dat een voorouder van de
Archaeopteryx vleugels of de beginnende ontwikkeling van vleugels zou hebben, maar vervolgens miljoenen jaren zou moeten wachten op de organen die de vleugels functioneel maken. Het hoofduitgangspunt van de evolutie is immers dat kenmerken die niet gebruikt worden, eerder een last dan een lust zijn, en dat die ook weer uitgeselecteerd worden, om de overleving van de soort de beste kansen te geven. Als we geloven dat de evolutie sommige kenmerken heeft “bewaard voor later” dan zou dat betekenen dat de evolutie de mogelijkheid heeft om te voorspellen welke kenmerken in de toekomst nodig zijn. Dit zijn bovennatuurlijke krachten toekennen aan een rationele theorie. En als structuren reeds functioneel zijn – als de
Archaeopteryx perfect kon vliegen – waarom was er verbetering nodig? De geldigheid van de natuurlijke selectie als de motor van evolutie is hier dus in het geding. De
Archaeopteryx blijkt dus een minder voor de handliggende verklaring te zijn van hoe de mogelijkheid van vliegen zich evolutionair heeft ontwikkeld, dan evolutionisten ons willen doen geloven.
Creationisten daarentegen leggen geen enkele beperking op aan de creativiteit en de intelligentie van de Schepper. Het is derhalve volgens het creationisme plausibeler dat de
Archaeopteryx een unieke soort was, met unieke, optimaal functionerende en optimaal levensvatbare kenmerken, die niet in ons huidig soortenclassificatiesysteem passen. Waarom en hoe deze soort is uitgestorven, blijft misschien wel voor altijd een mysterie.
Wij kunnen concluderen dat wij nog niet alles van dit wonderlijk dier begrijpen. Dat wil echter nog niet zeggen dat de theorieën die evolutionisten erop loslaten, geldig zijn. En het feit dat het axioma van een unieke soort geen ingang vindt binnen de evolutietheorie, betekent niet dat de mogelijkheid van de schepping moet worden verworpen.
Bron: Raúl Esperante, Archaeopteryx: A flying reptile? http://dialogue.adventist.org/articles/17_1_esperante_e.htm (bewerking: Ingrid Wijngaarde)