Aboriginals zijn geen afstammelingen van de Javamens
Lopen er nog afstammelingen van de Javamens rond op deze aarde of hebben de voorouders van de mens vanuit Afrika allemaal als Homo sapiens de wereld veroverd? In de Australische Aboriginal zou de Javamens misschien voortleven. Het lijkt er echter op dat de zeestraat tussen Java en Australië te diep was voor deze oermens om de oversteek te wagen.
De Nederlander Eugène Dubois is beroemd om zijn ontdekking in 1891/1892 van menselijke resten in Indonesië. Hij vond het dijbeen en een schedelkapje van de ‘Javamens’. Dit veroorzaakte grote opwinding onder de wetenschappers van die tijd, want Dubois claimde de ‘missing link’ tussen aap en mens te hebben gevonden. Het schedelkapje, tegenwoordig te zien in Naturalis in Leiden, wijst op een herseninhoud die tussen mensaap en moderne mens in ligt. Het dijbeen vertelt dat deze tussenvorm rechtop liep. Dubois doopte zijn nieuwe vondst Pithecanthropus erectus, de rechtopgaande aapmens.
De herseninhoud
De herseninhoud van Homo erectus (rond de liter) lag tussen die van de moderne mens (ongeveer anderhalve liter) en de geslachten Australopithecus en Paranthropus (rond de halve liter). Het idee van Dubois, dat hij met Homo erectus de missing link gevonden had, was zo gek nog niet, en vanuit het standpunt van herseninhoud tot op de dag van vandaag verdedigbaar.
A. & A. Kennis
Twee scenario’s
Mens en chimpansee zijn in Afrika zo’n zes miljoen jaar geleden uit elkaar gegaan. Tot circa twee miljoen jaar geleden speelde de menselijke evolutie zich volledig in Afrika af. In jongere lagen kunnen we, ook buiten Afrika, resten tegenkomen van een mensachtige die duidelijk afwijkt van zijn voorgangers en tijdgenoten: Homo erectus (die leefde van twee miljoen tot 100.000 jaar gelden). Als Javamens treffen we hem in Indonesië aan, als Pekingmens kennen we hem uit China.
Twee theorieën domineren het debat over de vraag hoe het daarna verderging en wat de oorsprong is van de moderne mens, Homo sapiens. Volgens het ‘out-of-Africa’-model is de moderne mens 200.000 jaar tot 130.000 jaar geleden in Afrika ontstaan en trok hij 100.000 jaar geleden de rest van de wereld in, waar hij andere mensachtigen verving. In Europa was het de Neanderthaler, op Java was het de Javamens die plaatsmaakte voor Homo sapiens.
Het alternatieve scenario, het ‘multiregionale evolutiemodel’, stelt dat de moderne mens zich langs verschillende lijnen ontwikkelde uit meerdere Homo erectus-populaties. Een gelijktijdige evolutie in meerdere lokale populaties dus, waarbij de onderlinge uitwisseling van genen voldoende groot bleef om ervoor te zorgen dat de verschillende groepen onderdeel bleven van één en dezelfde soort en uiteindelijk evolueerden tot Homo sapiens.
Volgens het multiregionaal evolutiemodel ontwikkelden de Australische Aboriginals zich uit de Javaanse Homo erectus, volgens het out-of-Africa-model stammen ze, net als alle andere moderne mensen, af van een moderne mens die in Afrika evolueerde.
Grondlegger van het multiregionale evolutiemodel was de Britse anatoom Arthur Keith, die vier verschillende regionale evolutielijnen zag: in Afrika, Europa, Azië en Australazië (daartoe behoren het vasteland van Zuidoost-Azië, het Indonesische archipel, Nieuw-Guinea en Australië). De anatoom Franz Weidenreich, van het Museum of Natural History in New York heeft een cruciale rol gespeeld bij de verdere ontwikkeling van dit idee. In de jaren veertig presenteerde hij een systematisch overzicht van de evolutie van de mensheid. Het multiregionale evolutiemodel wordt tot op de dag van vandaag fel verdedigd door met name de paleoantropologen Milford Wolpoff van de universiteit van Michigan (VS) en Alan Thorne van de Australian National University. De bekendste verdediger van het out-of-Africa-model is de Britse onderzoeker Chris Stringer, hoofd van de afdeling palaeontologie van het Natural History Museum in Londen.
Barrière
De Homo erectus (de Javamens) bereikte echter nooit Australië. Het oprukkende regenwoud werd hem fataal. De Homo sapiens verspreidde zich daarna over Indonesië en Australië. Australische Aboriginals zijn waarschijnlijk de nakomelingen van vroege populaties van de moderne mens, die het Indonesische archipel circa 100.000 jaar geleden zijn binnengetrokken.
De lokale geografie kwam in de discussies over de evolutie van de mens in Austral-Azië (Zuidoost-Azië, Indonesië, Nieuw-Guinea en Australië) tot dusver maar nauwelijks aan de orde. De verspreiding en evolutie van organismen is alleen maar goed te begrijpen als we een duidelijk beeld hebben van de context waarin dit gebeurt: de leefomgeving. Die leefomgeving in Austral-Azië is op te delen in drie gebieden: het Sundaplat, het Sahulplat en het archipel dat ertussen ligt, Wallacea. Toen de zeespiegel lager stond dan nu, vormden de eilanden in het gebied rond Kalimantan, Sumatra en Java één landmassa met het vasteland van Zuidoost Azië, wel Sunda genoemd (niet te verwarren met de Sunda-eilanden). Australië, Nieuw-Guinea en Tasmanië vormden samen de Sahul-landmassa. De eilanden in Wallacea, zoals Sulawesi, Flores en Timor, zijn echter niet met één van deze landmassa’s verbonden geweest. Er ligt een diepe zee tussen Sunda en Sahul die reizigers weinig keuze laat: zwemmen, varen of vliegen.
` Vanwege deze geografisch situatie – twee continentale platten, gescheiden door een diepe barrière – verschillen de zoogdierfauna’s van Sunda en Sahul enorm van elkaar. Aan de Sundazijde van Wallacea vinden we wat we gemakshalve ‘echte’ zoogdieren noemen: die met een baarmoeder. Aan de Sahulzijde komen we vooral buideldieren en eierleggende zoogdieren tegen. Het tussenliggende gebied Wallacea bevat fauna-elementen van beide zijden, maar de ‘echte’ zoogdieren zijn in de meerderheid.
Oversteek
In het verleden zijn slechts twee categorieën ‘echte’ zoogdieren erin geslaagd de oversteek naar Sahul te maken. Vleermuizen hebben de overkant vliegend bereikt en muizen kwamen op drijfhout of drijvende vegetatie aan. Grotere dieren die goed kunnen zwemmen, zoals herten en olifanten, zijn er wel in geslaagd om eilanden in Wallacea te bevolken, maar Sahul hebben ze nooit bereikt. De diepe zee-engte die dit plat scheidt van Wallacea bleek een onneembare barrière bij de verspreiding van grotere zoogdieren, ook de eerste mensen zullen er problemen mee hebben gehad. De vraag is wanneer de voorouders van de Australische Aboriginals deze hindernis voor het eerst slechtten. Dan weten we namelijk ook beter wie die voorouders waren.
De fossiele mensachtigen die in Austral-Azië zijn gevonden, vormen volgens mij twee soorten: Homo erectus (tot die soort behoren de Javamens en de solo-mens) en de Homo sapiens (moderne mens). De lichaamsverhoudingen van de Javamens en de moderne mens zijn vergelijkbaar. Verschillen tussen de twee soorten zijn het opvallendst boven de nek: de Javaanse Homo erectus heeft een schedelinhoud die varieert van 800 tot 1250 milliliter; die van de moderne mens schommelt tussen 1200 en 1700 milliliter. Bovendien is de schedel van Homo erectus lager dan die van de Homo sapiens, de oogkassen zijn gesierd met een opvallende robuuste wenkbrauwwal, het achterhoofd is gehoekt en een duidelijke kin ontbreekt. Er zijn dus duidelijke morfologische verschillen tussen de twee soorten.
Menselijke resten uit Austral-Azië van pakweg de laatste zestigduizend jaar zijn onmiskenbaar van de moderne mens afkomstig. In oudere lagen liggen resten van Homo erectus, maar overgangsvormen tussen die twee ontbreken. Dat harde bewijs voor een evolutie in dit gebied van Homo erectus naar Homo sapiens ontbreekt. In Australië vinden we bovendien alleen de resten van de moderne mens. Overblijfselen van Homo erectus zijn op Sahul nooit gevonden, dus er is ook geen fossiel bewijs dat de Javamens ooit Nieuw-Guinea of Australië bereikt heeft. Er is, met andere woorden, geen ondersteuning voor het idee dat de Australische Aboriginals afstammen van de Javamens.
Open omgeving
De leefomgeving van de oermens op Java is enigszins te schetsen op grond van vondsten uit Trinil, langs de rivier de Solo in het midden van Java. Trinil geldt als een zeer rijke vindplaats en de vele fossielen (meer dan 3300) geven waarschijnlijk een redelijke impressie van de ecologische situatie.
De resten van krokodillen wijzen op de aanwezigheid van water; resten van apen maken het aannemelijk dat er struiken en bomen waren. Herbivoren, zoals runderen (57%), herten (24%) en olifanten (13%), zijn ruim vertegenwoordigd, terwijl de carnivoren, zoals de tijger (0,4%), in de minderheid zijn.
Het aandeel fossielen van Homo erectus is 0,3%, vergelijkbaar met dat van de tijger. Dat past in het beeld van een mensachtige die zijn eetgewoonten naar een minder vegetarische kant heeft verschoven, want vleeseters vormen in de regel maar een klein percentage van de fauna.
Dichte bossen
In Trinil en in andere vindplaatsen op Java, zoals Kedung Brubus en Ngandong, ontbreken soorten als de orang-oetan, de gibbons en de Maleise beer, die typerend zijn voor gebieden met dichte bossen. Er zijn daarentegen juist wel resten van een uitgestorven waterbuffel aangetroffen. De hoorntips van deze waterbuffel stonden 2,5 meter uiteen; in een dicht bos zou dat erg onpraktisch zijn. De fossiele fauna suggereert dus dat Homo erectus op Java in een open omgeving leefde; botanische gegevens bevestigen dat vermoeden.
Ook de fossielen van Homo erectus in Afrika en Eurazië zijn zonder uitzondering afkomstig van een open omgeving. Het dichte tropische regenwoud is voor tweebenige mensachtigen die op de grond leven een zeer moeilijk milieu. Veel van de bruikbare energie zit er immers hoog in de bomen. In tegenstelling tot de orang-oetan is de mens niet gebouwd voor een leven in de bomen. De moderne mens loste dit op door met pijl en boog of blaaspijp het eten naar beneden te halen of door gewassen te verbouwen, maar Homo erectus ontbeerde dergelijke geavanceerde technieken.
Eén miljoen jaar geleden is Homo erectus vanuit Afrika via Eurazië in Sunda gearriveerd. Hij kwam daar in een leefomgeving terecht die leek op de Afrikaanse. Hij heeft het daar lang uitgehouden, waarschijnlijk tot het Laat-Pleistoceen, zo’n honderdduizend jaar geleden.
Geen weg terug
Op dat zelfde moment veranderde ook de flora en fauna van het gebied. Het open boslandschap waarin Homo erectus zich thuis voelde, raakte overwoekerd door het tropische regenwoud. Er was voor de Javamens geen ontsnappen aan: Oost-Java ligt aan de zuidoostpunt van het Sundaplat. Er was dus geen weg terug en een eventuele vluchtweg, richting het Sahulplat, werd geblokkeerd door een diepe zee. Deze oermens stierf daarom uit.
In tegenstelling tot Homo erectus, kan Homo sapiens wél in een tropisch regenwoud overleven. Ook het oversteken van zeeën staat op zijn repertoire. Het is mogelijk dat de moderne mens samen met het oprukkende regenwoud Java binnentrok. Er zijn weliswaar frustrerend weinig aanwijzingen voor de eerste.Laat-Pleistocene moderne mensen in Indonesië, maar modern-menselijke resten zijn bekend van Borneo (Niah), Sumatra (Lida Ajer) en Java (Punung). Australië is beter bedeeld. Hier zijn de oudste resten van de moderne mens afkomstig van Lake Mungo in zuidoost Australië; ze zijn waarschijnlijk zo’n zestigduizend jaar oud.
Het lijkt erop dat de moderne mens gedurende de tweede helft van het Laat-Pleistoceen, tussen zo’n 100.000 en 80.000 jaar geleden, Indonesië bereikte. Waarschijnlijk was Homo sapiens vervolgens het eerste grote landzoogdier dat Sahul bereikte. Eenmaal in Australië aangekomen, ontwikkelden vroege populaties van de moderne mens zich tot de huidige Australische Aboriginals. Op zijn tocht door Austral-Azië heeft hij de uitstervende Homo erectus waarschijnlijk net niet ontmoet.
Literatuur
Uit:
Natuur & Techniek, 2001, jaargang 69, afl. 12